Groen geluk in de stad

INTERVIEW

Natuur draagt bij aan het welbevinden van de mens. Volgens de Amerikaanse bioloog Edward O. Wilson zijn alle mensen — verstokte stedelingen incluis — in hoge mate ‘biofiel’. De levende natuur oefent een onweer-staanbare aantrekkingskracht op mensen uit. Maar hoe verbonden voelen we ons met de natuur als we in de stad wonen? Het werkgebied van kunstenaar en ontwerper Frank Bruggeman is de stedelijke natuur, vooral de plantenwereld en onze omgang hiermee. Voor Reinventing Happiness maakt hij vele wandelingen in ‘s-Hertogenbosch. Een gesprek over bijzondere natuurplekken en natuurparticipatie, over de oprukkende trend van betegeling, orchideeën bij de kassa en ons romantische verlangen naar de wolf. Groen geluk in de stad.

Interview door Joanna van der Zanden

Je hebt je onderzoek ‘Natuur als Gemeengoed’ genoemd. Met als ondertitel ‘Vensterbankgeluk of nieuwe wildernis’. Kun je uitleggen wat je hiermee bedoelt?

Frank Bruggeman: Natuur in de stad is bij uitstek gemeengoed in de zin dat stedelijke groenstructuren door veel mensen worden gedeeld. Zelfs een boom die in een tuin staat en particulier eigendom is, wordt gemeengoed naarmate hij groter wordt. Zo’n boom gaat dan het aanzicht van een straat of huizenblok mede bepalen en als de eigenaar hem besluit te kappen – waarvoor een vergunning nodig is – voelen veel omwonenden dat vaak als een verlies. De natuur beweegt zich in de stad tussen twee uitersten, althans zo zie ik dat. Dat ene uiterste is de vensterbank en in ruimere zin ook de voortuin. Je zou dat geheel van vensterbanken en voortuinen ook een groenstructuur kunnen noemen die zich door de stad slingert en het stratenpatroon volgt. Het is vaak super gecultiveerd groen, doorgaans niet erg spannend en heel voorspelbaar. Het andere uiterste is de ‘nieuwe’ wildernis. Gemeenten laten soms kleine stukjes grond in de stad verwilderen of gaan over tot extensief beheer van delen van parken. Dat is goed voor de biodiversiteit en spreekt inwoners aan die niet zo van dat aangeharkte houden. Tussen deze twee uitersten zijn natuurlijk heel veel andere vormen van natuur en beplanting mogelijk. Het is dus niet altijd een situatie van het een of het ander, zoals de titel van de tentoonstelling misschien suggereert.

Tijdens je veldonderzoek heb je verschillende natuurplekken in ’s-Hertogenbosch bezocht en deze in kaart gebracht. Waar let je dan op als je rondkijkt en wat waren de grootste uitersten van natuurverschijningsvormen die je bent tegengekomen?

FB: Waar ik op let is of die natuur in de stad niet alleen voor het oog en gemak is aangelegd, maar of er genoeg variëteit is en er plek is voor iets onverwachts zoals een doorgegroeide boom in een voortuin of een koolzaadveldje dat opeens ergens opkomt. Maar ook of het andere zintuigen prikkelt en activeert: onze tastzin, onze geur- en smaakzin. Gemeenten hebben groen veel te lang beschouwd als decor: iets waarmee je stadsbewoners een fraai uitzicht biedt. Maar zo’n fraai uitzicht volstaat niet altijd. Veel stadsbewoners hebben ook behoefte om met hun handen in de grond te wroeten. Het beste voorbeeld is Haverleij. De inwoners van die wijk leven in een fantastisch groendecor: ze hebben vrij uitzicht op een doordacht aangelegd landschapspark. Maar tegelijkertijd is de mogelijkheid tot tuinieren nihil. Zelfs aan de balkons kunnen geen plantenbakken worden opgehangen. Het verbaast mij dan ook niet dat er initiatieven zijn genomen om in Haverleij een gemeenschappelijke stadstuin aan te leggen. Maar zelfs zo’n relatief kleine stadstuin in dit uitgestrekte groene gebied blijkt omstreden. Een andere groep bewoners is er een rechtszaak om begonnen. Weliswaar werden de initiatiefnemers van de gemeenschappelijke tuin in het gelijk gesteld, maar het geeft wel aan hoe verschillend de ideeën van mensen zijn over hun ‘groene’ woonomgeving. Een ander voorbeeld van een bewonerstuin en waar juist grote mate van vrijheid heerst, is de Boschveldtuin in het centrum van ‘s-Hertogenbosch. Behalve dat bewoners hier hun eigen groente kunnen verbouwen, draagt deze plek ook bij aan de ontwikkeling van allerlei buurtactiviteiten. Het succes van deze plek heeft wellicht deels te maken met het feit dat het op een braakliggend stuk grond is aangelegd waar minder restricties gelden. Nu de hele wijk wordt herontwikkeld, is het de vraag waar de nieuwe tuin zal worden gesitueerd. Het zou fantastisch zijn als het een centrale plek blijft en niet ergens naar de rand wordt verbannen.

In een serie gefilmde natuurbekentenissen, portretten van bewoners die collectieve tuinen of een bijzonder stukje publiek groen onderhouden, laat je verschillende vormen van betrokkenheid zien. Welk belang hebben deze portretten in jouw onderzoek?

FB: Waar mensen zich collectief inzetten voor groenonderhoud gebeurt dat doorgaans met meer respect voor milieu en leefomgeving dan wanneer dit onderhoud door de gemeente zelf of door een ingehuurd groenbedrijf wordt uitgevoerd. Met
deze portretten wil ik dat laten zien. De toewijding is vaak groot, en daar hoef je niet altijd als tuinier voor te hebben gestudeerd. Zo’n eendenkooi in het Burgemeester van Zwietenpark bijvoorbeeld, die wordt nog helemaal zonder motormaaiers, bladblazers en ander herriegereedschap onderhouden. Bovendien is zo’n groep vrijwilligers veel flexibeler dan elk gemeentelijk onder-houdsplan: als de natuur een paar weken voor of achter loopt dan passen ze zich gewoon aan. Een ander positief aspect van collectief beheer is de sociale component. Juist het samen doen geeft een grote voldoening en verdiept de natuurbeleving: je kunt jouw particuliere kennis, ervaringen en indrukken onmiddellijk delen met anderen.

Je bent zelf ook botanicus. Ben je nog bijzondere planten tegengekomen op je veldtocht in de stad?

FB: Ik heb bij mijn wandelingen niet zo op afzonderlijke planten gelet. Ik heb meer op groenstructuren gelet: parken, stukjes wildernis, begraafplaatsen maar ook hoe de voortuinen er in bepaalde wijken bijliggen. Naar mijn indruk zijn die groen-structuren redelijk evenwichtig over ’s-Hertogenbosch verspreid, maar ze zijn niet allemaal even hoogwaardig wat betreft soortenrijkdom. Die grasvelden in de wijk De Groote Wielen die ook als waterberging kunnen worden gebruikt, daar zou je allerlei moerasplanten kunnen laten groeien maar nu staat er voornamelijk gras.

Halverwege je onderzoek kwam je plots met het verzoek om een opgezette wolf in de tentoonstelling te tonen. Wat symboliseert die wolf voor jou? En wolven in het Bossche Broek, is dat een reëel toekomstbeeld?

FB: De wolf is de afgelopen jaren het symbool geworden van de nieuwe wildernis in Nederland. De Nederlandse natuur is nu wel erg tam, je kunt hooguit door een teek worden gebeten of door brandnetels worden geprikt. Het is een opwindende gedachte dat je als wandelaar of recreant in het bos beloerd kunt worden door een roofdier dat jou misschien niet als prooi ziet, maar dat wel fysiek tegen je opgewassen is. Ontwikkelingspsychologen hebben het weleens over de biodiversiteit van de menselijke ervaring. In die zin prikkelt de wolf onze zintuigen voor gevaar. Daar worden de thrillseekers onder ons gelukkiger van, hoe raar dat misschien ook klinkt. In de praktijk zal het waarschijnlijk niet zo makkelijk zijn echt een wolf te spotten. Ik zie de wolf ook niet zo snel naar het Bossche Broek oprukken, eerst maar eens zien of hij zich in Drenthe of de Achterhoek thuis voelt.

Het is een gegeven dat de stadstuinen door bewoners vaker betegeld worden, en dat we massaal gaan voor ‘makkelijk’ groen op de vensterbank in de vorm van een orchidee. Hoe sta je persoonlijk tegenover deze trend en wat ben je in ’s-Hertogenbosch tegengekomen?

FB: ‘s-Hertogenbosch is niet anders dan andere steden. Ik zie de toenemende betegeling van de Nederlandse tuin niet zozeer als een verschijnsel waar mensen zelf zo’n manifeste behoefte aan hebben maar als iets dat ons vooral wordt opgedrongen door stedenbouwkundigen, projectontwikkelaars en woningcorporaties. Die hebben allemaal hun eigen motief om nieuwbouw-woningen te bedelen met steeds kleinere tuinen. Met name de Nederlandse voortuin: dat is een soort vensterbank in de volle grond geworden waar nauwelijks ruimte is voor een boom of struik van enige omvang. En wat de traditionele vensterbank achter het raam betreft: ook dat is helaas een zinkend cultuurgoed. Ik ben er nog niet helemaal uit of het verdwijnen van de vensterbank in nieuwbouwwoningen louter een modeverschijnsel is of dat het te maken heeft met gemakzucht. Wat ik echter bovenal betreur is dat de vensterbanken die er nog wel zijn vaak zo fantasieloos worden ingericht met de oh-zo-makkelijk te onderhouden Phalaenopsis-orchideeën. Natuur in de huiskamer mag blijkbaar niet meer kosten dan het kassakoopje bij de bouwmarkt.

In de tentoonstelling stond een testopstelling waar bezoekers door harder of zachter te knijpen hun waardering voor verschillende soorten natuur konden uitdrukken. De foto’s voor die test heb je zelf in de stad en directe omgeving genomen. Wat was de bedoeling van die test?

FB: Ik ben natuurlijk gewoon nieuwsgierig waar de voorkeur van museumbezoekers naar uitgaat. Maar tegelijkertijd wil ik bezoekers die de test doen er bewust van maken dat natuur vele gedaantes kan aannemen en dat je voor natuur in ’s-Hertogenbosch niet alleen in het Bossche Broek of de Moerputten moet zijn.

Is dit tevens een missie voor je vervolg op dit eerste deel van je geluksonderzoek in de stad? Om de diversiteit aan mogelijkheden van beplanting te laten zien en meer mensen enthousiast te maken hiervoor?

FB: Jazeker, al ben ik er nog niet helemaal over uit hoe dit precies aan te pakken. Ik kan me een ‘voorbeeldtuin’ in de stad of zelfs in de museumtuin voorstellen waarin ik alle aspecten van mijn onderzoek laat zien. Inclusief de vraag of je de natuur moet cultiveren of laten verwilderen. Maar ik kan me ook voorstellen dat ik samen met een aantal enthousiaste inwoners een natuurkrant toegespitst op ‘s-Hertogenbosch ga opzetten. Ik hoop in ieder geval meer bewustwording te stimuleren en inwoners – ook zonder groene vingers – te enthousiasmeren. Het zou goed zijn als er meer geïnspireerde keuzes worden gemaakt bij groenaanleg, zowel door individuen als door de gemeente. Dat we opnieuw benoemen wat de kwaliteit van een tuin of groene plek is. Dat bij de aanleg van groenvoorzieningen al niet meteen gedacht wordt vanuit een efficiënt groenbeheer maar dat groenbeleving en natuurwaarden voorop staan. Ik wil mensen en overheden er met andere woorden van doordringen dat groen in de stad in de allereerste plaats dienstbaar moet zijn aan ons geluksgevoel.

Tot slot, kun je een beeld geven van jouw persoonlijk groen geluk?

FB: Mijn huis–en slaapkamer hebben wel wat weg van een plantenkas. Ik steek aardig wat tijd in de gemeenschappelijke tuin van het kunstenaarscollectief waarvan ik lid ben. Verder ben ik een groot voorstander van laissez-faire tuinieren: niet teveel ingrijpen, planten lekker laten uitgroeien en woekeren.